Fiscaal & overig nieuws

Fiscaal nieuws

Een Duitse belastingrechter heeft aan het Hof van Justitie van de EU gevraagd of de vorming van een fiscale eenheid (FE) voor de btw ertoe leidt dat de diensten onder bezwarende titel, die de entiteiten onderling verrichten, buiten de werkingssfeer van de btw vallen. Daarnaast wil deze rechter weten of dat ook nog het geval is als de ontvanger van de diensten geen volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft. In die situatie bestaat immers het risico van derving van belastinginkomsten. Het Hof oordeelt dat diensten die een entiteit, die deel uitmaakt van een FE, btw onder bezwarende titel verricht aan een andere entiteit van die fiscale eenheid, niet zijn onderworpen aan btw. Zelfs niet als de entiteit die de dienst afneemt, de verschuldigde of betaalde btw niet kan aftrekken.

Twee of meer btw-ondernemers kunnen alleen een FE btw vormen als zij in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zo zijn verweven, dat zij een eenheid vormen.

Het Besluit proceskosten bestuursrecht (BPB) maakt onderscheid in de puntwaarde in bezwaar voor belasting- en andere zaken. Een man heeft in zijn incidentele cassatieberoep gesteld dat dit onderscheid discriminatoir is. De Hoge Raad gaat mee in zijn redenering. De Hoge Raad moet kunnen beoordelen of sprake is van gelijke gevallen en zo ja, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het onderscheid in puntwaarde in bezwaar. Deze beoordeling is door een gebrekkige motivering door de besluitgever niet mogelijk. Daardoor kan de rechter evenmin beoordelen of het BPB op dit punt in strijd is met het discriminatieverbod. Omdat die mogelijkheid niet valt uit te sluiten, moet de rechter de lage puntwaarde bij gebreke van een toetsbare motivering buiten toepassing laten. In plaats daarvan moet de rechter bij de berekening van de bezwaarkostenvergoeding uitgaan van de hogere puntwaarde, aldus de Hoge Raad.

Volgens het BPB bedraagt een bezwaarkostenvergoeding in 2024 € 296 voor belastingzaken en zaken over de premies sociale verzekeringen, de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw of betalingen die deze premies of bijdrage vervangen. In andere zaken bedraagt de bezwaarkostenvergoeding € 597.

Een zaak voor rechtbank Zeeland-West-Brabant betreft een man die in een bv participeert door haar € 150.000 ter beschikking te stellen. De bv kan dat bedrag gebruiken om aandelen in het kapitaal van een dochtervennootschap te verwerven. De vergoeding over de participatie is winstafhankelijk. De man heeft ook een call-optie verleend, waardoor de bv 20% van zijn participatie kan kopen voor € 30.000. Wanneer de bv aandelen in de dochtervennootschap verkoopt, maakt zij gebruik van deze optie. Een geschil tussen de man en de fiscus is of het indirecte belang van de man in de dochtervennootschap een aanmerkelijk belang is. In dat geval is zijn inkomen uit aanmerkelijk belang in het desbetreffende jaar namelijk een stuk hoger. De rechtbank merkt op dat de man de economische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap zou kunnen hebben. Door het verstrekken van de call-optie heeft hij echter niet meer het volledige economische belang bij de aandelen, maar het volledige economische belang bij 80% van de aandelen. Omdat er nog meer participanten zijn, heeft de man uiteindelijk geen aanmerkelijk belang in de dochtermaatschappij.

Een aanmerkelijk belang in een vennootschap kan ook bestaan uit het recht om (in)direct minstens 5% van het geplaatste kapitaal van een vennootschap te verwerven.

Soms legt de Belastingdienst geen definitieve aanslag inkomstenbelasting op, maar wel een navorderingsaanslag. In zo’n situatie is het nuttig om na te gaan of de inspecteur daarmee een ambtelijk verzuim heeft begaan. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat dan het moment waarop een aanslag ten onrechte achterwege is gebleven, het toetsmoment vormt. Dat moment is aan het einde van de gewone aanslagtermijn. Beschikt de fiscus op het toetsmoment over voldoende informatie om te weten dat de belastingplichtige inkomstenbelasting is verschuldigd? Maar legt de inspecteur toch geen definitieve aanslag op? Dan is sprake van een ambtelijk verzuim en zal de belastingrechter in principe de navorderingsaanslag vernietigen.

Ook het moment waarop de inspecteur de definitieve aanslag vaststelt is een moment om te toetsen of hij een ambtelijk verzuim heeft begaan.

Stel, een dga sluit een overeenkomst om bijvoorbeeld een pand te kopen. De koopovereenkomst bevat een zogeheten meesterclausule. Dat betekent dat de dga naderhand nog een (rechts)persoon kan aanwijzen in wiens naam hij heeft gehandeld. De dga doet dat later en wijst zijn eigen bv aan als meester. Zijn bv accepteert deze meesterspositie. Op dat moment is echter al een overeenkomst gesloten om het pand aan een derde te verkopen tegen een verkoopprijs die onder de inkoopprijs ligt. De vraag komt dan op of de bv het transactieverlies op het pand kan aftrekken. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat het transactieverlies niet aftrekbaar is als de bv tijdens het aanvaarden van de meesterspositie wist of had moeten weten dat zij daardoor verlies zou lijden. Zij handelt in dat geval namelijk niet zakelijk, maar in het belang van haar aandeelhouder.

In deze situatie is het dus van belang dat men aannemelijk kan maken dat de bv haar meesterspositie heeft aanvaard op een tijdstip waarop nog niet vaststond dat de transactie verliesgevend zou zijn. Dit kan door de acceptatie van de volmacht schriftelijk te bevestigen.

Sommige kapitaalverzekeringen eigen woning (KEW’s) vallen onder overgangsrecht. Daardoor geldt een voorwaardelijke vrijstelling van € 202.000 (bedrag 2024) met betrekking tot de rente in een uitkering van zo’n KEW. Eén van de voorwaarden voor deze vrijstelling is dat in verband met de verzekering jaarlijks premie is betaald. Daarbij mag de hoogste premie niet meer dan tienmaal de laagste premie bedragen. Dit is de zogeheten bandbreedte-eis. Op grond van een goedkeuring in een besluit mag de hoogste premie onder voorwaarden wel meer dan tienmaal de laagste premie bedragen. Een van de voorwaarden voor die goedkeuring is dat de premie uitsluitend is gewijzigd door het aflopen van een rentevastperiode, het tussentijds openbreken van het contract om de rente aan te passen of het wijzigen van de rente als gevolg van een verhuizing. Inmiddels is deze goedkeuring uitgebreid. Zij geldt nu ook als de overschrijding van de bandbreedte het gevolg is van een te hoge rentestand.

Een vergelijkbare goedkeuring geldt ook voor de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW).

Stel, een manager woont in Nederland en houdt alle aandelen in een holding. De holding houdt weer een belang in een buitenlandse rechtsfiguur die te vergelijken is met een open cv. De buitenlandse rechtsfiguur houdt gewone aandelen in een buitenlandse aandelenvennootschap (de kleindochter). Voor de manager vormt het aandelenbelang in de kleindochter een middellijk gehouden lucratief belang. Later brengt hij in het kader van een reorganisatie het belang in de buitenlandse rechtsfiguur in een nieuwe buitenlandse vennootschap in. Dat gebeurt via een aandelenruil. Na de aandelenruil heeft de manager nog steeds een middellijk gehouden lucratief belang in de kleindochter. Maar de vennootschappelijke structuur is wel gewijzigd. De vraag is dan of de manager met betrekking tot de aandelenruil een voordeel uit lucratief belang in aanmerking moet nemen. De Kennisgroep resultaat uit overige werkzaamheden neemt als standpunt in dat dit niet het geval is. Er is namelijk geen sprake van realisatie in fiscale zin door de middellijk lucratiefbelanghouder. De economische belangen blijven ongewijzigd.

Zelfs al zou men wel concluderen dat sprake is van een winstrealisatiemoment, dan zou men in het beschreven geval een beroep kunnen doen op de ruilarresten. Zo is directe fiscale afrekening te voorkomen, aldus de kennisgroep.

Het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang vormt voor de heffing van inkomstenbelasting een fictieve vervreemding. Ontbreekt een feitelijke tegenprestatie of is deze bedongen onder niet normale omstandigheden? Dan moet men de tegenprestatie in beginsel stellen op de waarde in het economische verkeer van de aandelen. Stel nu dat een aandeelhouder wel een aanmerkelijk belang heeft in een bv, maar dat dit een minderheidsbelang is. Tussen deze aandeelhouder en een andere aandeelhouder, die enig bestuurder is en een meerderheidsbelang in de bv heeft, ontstaat een geschil. Vervolgens weigert de meerderheidsaandeelhouder de minderheidsaandeelhouder enig inzicht te geven in de feitelijke gang van zaken en de financiële positie van de bv. In zo’n situatie zal een eventuele koper niets willen betalen voor het minderheidsbelang. De waarde van dat belang is daarom nihil, zo meent rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Wie nog een verlies uit aanmerkelijk belang heeft openstaan, maar in het desbetreffende kalenderjaar en het daaraan voorafgaande jaar geen aanmerkelijk belang meer heeft, kan dit verlies omzetten in een belastingkorting van 24,5% (percentage 2024) van het verlies.

Als een werknemer aandelen of certificaten op aandelen in zijn werkgever verkrijgt, kan dat gebeuren in het kader van zijn dienstbetrekking. In dat geval kan een verlies op deze certificaten of aandelen negatief loon vormen. Maar zo’n verlies vormt geen negatief loon als geen verband bestaat tussen de verkrijging van de certificaten en de dienstbetrekking. De Hoge Raad heeft dat ook bevestigd. Als de werknemer de certificaten op de aandelen in de werkgever heeft verkregen tegen de waarde in het economische verkeer, vormt dat een aanwijzing dat de verkrijging van deze certificaten los staat van de dienstbetrekking. Als de verkrijging van de certificaten op aandelen in de werkgever losstaat van de dienstbetrekking, vallen de certificaten in principe in box 3.

Komt de werknemer vóór de peildatum overeen dat hij zijn certificaten zal verkopen, en vindt de levering van deze certificatie plaats na de waardepeildatum? Dan mag men voor de waardebepaling van de certificaten op de peildatum uitgaan van de prijs die daarvóór is overeengekomen in het kader van de verkoop van de aandelen.

In beginsel moet de Belastingdienst beschikken over een nieuw feit om een navorderingsaanslag op te mogen leggen. Als de Belastingdienst had moeten weten dat een erflater in Nederland woonachtig was op het moment van zijn overlijden, ontbreekt in eerste instantie een nieuw feit. Maar het kan gebeuren dat de erfrechtelijke verkrijging hoger blijkt te zijn te zijn dan de inspecteur aanvankelijk kon weten. In zo’n geval kan sprake zijn van een partieel nieuw feit. In dat geval mag de Belastingdienst wel navorderen over het deel van de erfrechtelijke verkrijging dat meer bedraagt dan het bedrag van de verkrijging die bij de fiscus bekend had moeten zijn. Dat blijkt althans uit het oordeel van hof Den Bosch.

Navorderen is ook mogelijk bij een zogeheten kenbare fout of als de belastingplichtige te kwader trouw is. Als navordering slechts mogelijk is door de aanwezigheid van een kenbare fout, is de navorderingstermijn twee jaar vanaf het vaststellen van de belastingaanslag of vanaf het moment waarop de fiscus heeft besloten geen aanslag op te leggen.

Voor giften aan algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) gelden bepaalde gunstige regels. Een instelling moet voor minimaal 90% het algemeen nut beogen, om als anbi te kunnen kwalificeren. Het begrip ‘algemeen nut’ is in de wet neutraal vormgegeven en wordt neutraal getoetst. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het ‘algemeen nut’ zijn geen redenen om een instelling de anbi-status te ontnemen. Daardoor is het zelfs mogelijk een donatie te doen die de anbi gebruikt voor de financiering van militair materiaal. Maar daarbij moet het wel gaan om goederen ter bescherming van levens, zoals (onderdelen voor) scherf- en kogelwerende vesten en beschermende helmen. De anbi mag donaties niet besteden aan wapens en dergelijke. Dat stelt althans de minister van Buitenlandse Zaken. De grens van de vrijheid van anbi’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Als de Belastingdienst reden heeft om te twijfelen aan de integriteit van een instelling of een persoon die daarbij betrokken is, kan de Belastingdienst vragen om een VOG. Als de VOG niet wordt aangeleverd, krijgt de instelling de anbi-status niet of wordt deze ingetrokken.

In zijn algemeenheid geldt dat wanneer een persoon of entiteit op de sanctielijst is geplaatst er onder het Europese mensenrechtensanctieregime onder andere een verbod aan eenieder in de EU geldt om tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan actoren op de lijst. Dit verbod omvat ook alle vormen van financiële steun of levering van goederen zoals beschermingsmiddelen.

Bij de inschrijving van een personenauto in het kentekenregister is men BPM verschuldigd. Bij de leasing van personenauto’s vindt meestal een verdiscontering plaats van deze BPM in de leasetermijnen. De staatssecretaris van Financiën keurt onder voorwaarden goed dat men de BPM die de leasemaatschappij aan de lessee doorberekent, beschouwt als een doorlopende post. Deze goedkeuring geldt nu nog niet voor bestelauto’s, omdat bestelauto’s voor ondernemers in principe zijn vrijgesteld van BPM. Deze vrijstelling komt te vervallen per 1 januari 2025. Daarom breidt de staatssecretaris van Financiën de goedkeuring uit naar bestelauto’s voor ondernemers.

De nieuwe, uitgebreide goedkeuring gaat ook gelden voor gebruikte personenauto’s, bestelauto’s en motorrijwielen.

In een zaak voor hof Den Bosch houden drie bestuurders van een bv via persoonlijke holdings ieder 5% van de aandelen in de bv. De overige 85% van de aandelen zijn in handen van investeerders. De drie holdings hebben met hun aandeelhouders afgesproken dat zij voor de bv bestuurswerkzaamheden verrichten. De bv heeft managementovereenkomsten gesloten met de drie persoonlijke holdings. Op grond van deze overeenkomsten moet de bv aan de holdings managementvergoedingen betalen. Volgens de bv is met betrekking tot de werkzaamheden van de bestuurders de doorbetaaldloonregeling van toepassing. Het gevolg is dan dat de persoonlijke holdings de loonheffingen voor de dga’s afdragen. De Belastingdienst weigert de toepassing van de doorbetaaldloonregeling. De inspecteur stelt dat de doorbetaaldloonregeling bij een echte privaatrechtelijke dienstbetrekking alleen toepasbaar is als de persoonlijke houdstervennootschappen voldoen aan een doorstootverplichting. Dat betekent dat zij de volledige van de bv ontvangen managementvergoeding als loon uitbetalen aan de bestuurders. Maar het hof oordeelt dat de reikwijdte van de doorbetaaldloonregeling niet is ingeperkt tot een verlegging van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen. De bv voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de doorbetaaldloonregeling.

Het hof oordeelt verder dat niet van belang is of de bestuurders in een privaatrechtelijke dan wel een fictieve dienstbetrekking tot de bv staan. Zij verrichten hun werkzaamheden voor de bv in het kader van hun dienstbetrekking met hun persoonlijke houdstervennootschappen. Het feit dat zij in privé zijn benoemd tot statutair bestuurder, doet daar niets aan af.

Op sommige aangiftebiljetten omzetbelasting staat onder andere vermeld: ‘Moet u btw betalen? Wacht met betalen tot u de naheffingsaanslag hebt ontvangen’. Als de btw-ondernemer niet wacht met het betalen van de verschuldigde belasting maar deze meteen voldoet, kan de Belastingdienst hem toch een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen. In dat geval is deze naheffingsaanslag terecht opgelegd. Dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, wil overigens niet zeggen dat de ondernemer dubbel btw moet betalen. Maar er zijn wel formele gevolgen.

De belastingrechter kan bijvoorbeeld de Belastingdienst verplichten de ondernemer een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen als een aanslag tegen beter weten in is opgelegd. Deze situatie is dus niet aan de orde als de btw-ondernemer te vroeg de btw heeft afgedragen.

Het ministerie van SZW is een internetconsultatie gestart over het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. De internetconsultatie stond open tot en met 21 augustus 2024. Het desbetreffende besluit regelt dat de transitiedata uit de Wet toekomst pensioenen worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (amvb). De transitiedata bepalen de tussenliggende mijlpalen en de duur van de pensioentransitie. Door de transitiedata in een amvb op te nemen wordt het in de toekomst eenvoudiger om de transitie, indien dat voor de uitvoering nodig is, te verlengen.

Daarnaast zal deze amvb vervolgens regelen dat de einddatum van de pensioentransitie met één jaar opschuift. Hiermee kan men de werkzaamheden die gepaard gaan met de pensioentransitie beter spreiden in de tijd. Dat komt ten goede van de uitvoering.

Stel dat de Belastingdienst bij een bv vennootschapsbelasting navordert over een fiscale correctie vanwege gerealiseerde stille reserves en goodwill. Deze bv heeft activiteiten overgenomen van een of meer zustervennootschappen. De inspecteur vordert over dezelfde correctie na bij deze zustervennootschappen van de bv. Als alle navorderingsaanslagen in stand blijven, is sprake van dubbele heffing. Daarom zal de belastingrechter in zo’n situatie in ieder geval zoveel navorderingsaanslagen moeten vernietigen als nodig is om dubbele heffing te voorkomen.

Overigens komt het voor dat de inspecteur zelf verzoekt om vernietiging van de andere navorderingsaanslagen als de belastingrechter oordeelt dat de ene navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Dit was ook het geval in een zaak voor rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Per 1 januari 2025 zijn open cv’s en bijna alle open fondsen voor gemene rekening (OFGR’s) niet meer belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Dat betekent dat aan het einde van het kalenderjaar 2024 bij de open cv’s en OFGR’s een eindafrekening in de vennootschapsbelasting plaatsvindt. Bovendien worden vennoten en deelgerechtigden geacht hun aandeel of deelgerechtigdheid te hebben vervreemd. Om deze acute heffing van inkomsten- en vennootschapsbelasting te voorkomen, bestaan overgangsfaciliteiten. De laatste tijd ontvangt de Belastingdienst verzoeken voor de toepassing van de overgangsregeling bij de wetswijziging met betrekking tot de belastingplicht open cv’s en OFGR’s. De Belastingdienst stelt dat veel van deze verzoeken volledig voldoen aan de wettelijke tekst van de regeling. Als men voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toepassing van de genoemde faciliteiten, is echter geen vooroverleg nodig. De Belastingdienst roept open cv’s, OFGR’s en hun participanten op om geen overbodige verzoeken met betrekking tot vooroverleg in te dienen.

De Belastingdienst neemt een overbodig verzoek om toepassing van het overgangsrecht in principe niet in behandeling.

Dankzij de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) kan men onder voorwaarden veel schenk- of erfbelasting besparen bij de schenking of vererving van een aanmerkelijk belang (ab). Een belangrijke voorwaarde voor de toepassing van de BOR is dat de schenker of erflater minstens vijf jaren voor de schenking respectievelijk minimaal één jaar voor het overlijden het aanmerkelijk belang heeft gehouden. De staatssecretaris van Financiën heeft de bezitseis versoepeld door nieuwe goedkeuringen te geven. Zo begint bij certificering of decertificering van aandelen geen nieuwe bezitstermijn te lopen als de aandelen en de certificaten met elkaar zijn te vereenzelvigen. In het geval van verlettering van aandelen of het wijzigen van het aantal aandelen is strikt genomen geen sprake van te vereenzelvigen aandelen. De staatssecretaris keurt echter onder voorwaarden goed dat ook in deze gevallen geen nieuwe bezitstermijn begint.

Een belangrijke voorwaarde voor het kunnen vereenzelvigen van aandelen en certificaten is dat men voor ieder ingeleverd aandeel telkens een of meer certificaten uitreikt tot een gelijk totaal nominaal bedrag als het ingeleverde aandeel.

Met de inwerkingtreding van de ‘Wet implementatie richtlijnen elektronische handel’ per 1 juli 2021 zijn de regels voor afstandsverkopen en bepaalde diensten gewijzigd. In verband met uitvoeringstechnische redenen heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd om tot 1 juni 2024 geen betalingsverzuimboetes op te leggen aan ondernemers die deelnemen aan de regeling EU btw e-commerce. De beoogde livegang van de structurele voorziening Hoofdspoor per 1 juni 2024 is niet haalbaar gebleken. Daarom is besloten de goedkeuring te verlengen tot 1 januari 2025.

Via het éénloketsysteem kan een ondernemer zich registreren in één lidstaat. Via de belastingdienst in deze lidstaat kan hij een btw-melding doen voor de btw die hij is verschuldigd in andere lidstaten vanwege de Unieregeling, niet-Unieregeling of invoerregeling. De belastingdienst van de betreffende lidstaat zorgt er dan voor dat de btw-melding en de betaling bij de juiste lidstaten terechtkomt.

De verkrijging van een eigen woning door een natuurlijk persoon valt onder het lage tarief van de overdrachtsbelasting (OVB) à 2%. Een uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant maakt eens te meer duidelijk dat het verlaagde tarief niet geldt voor een perceel, waarop de koper zijn eigen woning wil laten bouwen. De verkrijging van zo’n perceel valt onder het normale tarief van de OVB. Het normale tarief in 2024 is 10,4%.

Het verlaagde tarief is niet van toepassing op de verkrijging van enkel de economische eigendom van een eigen woning.

In een zaak voor rechtbank Noord-Nederland heeft een bv een pand gehuurd waarin zij kramen verhuurt aan particulieren en ondernemers voor de verkoop van tweedehands goederen. De huurders betalen daarvoor een vaste prijs. De verkopers van de tweedehands goederen bepalen zelf de verkoopprijzen en kunnen alleen tijdens openingstijden bij hun kraam komen. De bv handelt alle verkopen in naam en voor rekening van de verkopers af. Zij betaalt hen periodiek uit voor behaalde omzet. Soms brengt de bv provisie in rekening voor de verkoop. Als kramen leeg zijn, vult de bv ze met tweedehands goederen en boekt de omzet op een afzonderlijke klantnaam. De rechtbank oordeelt dat de prestaties die de bv levert niet kwalificeren als btw-vrijgestelde verhuur van onroerend goed. Volgens de rechtbank is hier sprake van het btw-belast verlenen van het recht om goederen uit te stallen en te verkopen, en die verkopen financieel af te wikkelen.

De rechtbank oordeelt ook dat de fiscus niet heeft bewezen dat de aanslagen aanvankelijk op een te laag bedrag zijn vastgesteld als gevolg van (voorwaardelijke) opzet van de bv. Een vergrijpboete is daarom hier niet gepast.

Bij het afgeven van een beschikking voor de toepassing van de 30%-regeling maakt de inspecteur vaak een voorbehoud voor eventuele wetswijzigingen. Zo ook in een zaak voor rechtbank Noord-Holland. Het betrof een werknemer voor wie de Belastingdienst op 31 juli 2017 een nieuwe beschikking 30%-regeling had afgegeven. De nieuwe werkgever van deze man mocht volgens de beschikking tot januari 2024 de 30%-regeling toepassen. Op 31 juli 2017 was de 30%-regeling maximaal acht jaar toe te passen. Door een wetswijziging op 1 januari 2019 is de regeling echter verkort van acht naar vijf jaar. De fiscus staat daarom niet toe dat de werkgever tussen februari 2021 en juni 2022 de 30%-regeling toepast. De rechtbank is het eens met de Belastingdienst. Voor de inspecteur bestaat geen wettelijke bevoegdheid om de 30%-beschikkingen in te trekken of te wijzigen. De beschikking is bovendien afgegeven onder voorbehoud van wijzigingen in wet- en regelgeving. De rechtbank vindt evenmin dat de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.

Inmiddels is de 30%-regeling nog steeds maximaal vijf jaar toe te passen, maar het percentage van 30% daalt na 20 maanden naar 20% en na nog eens 20 maanden naar 10%.

In een zaak voor rechtbank Noord-Nederland beschikte een vennootschap via operational lease over een VW Golf. Deze auto heeft zij ter beschikking gesteld aan haar dga. De dga hoeft daarvoor geen vergoeding te betalen. Daardoor moet de vennootschap een btw-correctie toepassen. Daarbij wil zij gebruik maken van het lage forfait van 1,5% van de cataloguswaarde van de auto. Dit forfait is gebaseerd op een goedkeuring van de staatssecretaris van Financiën. Maar de inspecteur stelt dat de bv niet voldoet aan de bijbehorende voorwaarden. De Belastingdienst staat wel de toepassing toe van het forfait van 2,7% van de cataloguswaarde. De rechtbank bevestigt het standpunt van de fiscus. De toepassing van het verlaagde forfait vereist onder andere dat de auto zonder btw-aftrek is aangeschaft. Het verlaagde forfait is niet van toepassing op het leasen van een auto.

Toepassing van de goedkeuring (het forfait) is alleen mogelijk als uit de administratie niet blijkt in hoeverre de auto voor privédoeleinden is gebruikt of welke kosten daaraan zijn toe te rekenen.

De doorschuifregeling in het regime van het aanmerkelijk belang (DSR ab) en de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet (BOR) kennen aanvullende voorwaarden als de schenking of vererving bestaat uit preferente aandelen. De Kennisgroep aanmerkelijk belang en de Kennisgroep successiewet hebben de vraag beantwoord welke uitleg wordt gebruikt bij de beoordeling of een aandeel een preferent aandeel is. De Belastingdienst hanteert bij de beoordeling of een aandeel een preferent aandeel is als bedoeld in de DSR ab en de BOR, de uitleg die men daaraan in het spraakgebruik geeft. Het gaat daarbij om voorrang wat betreft winstverdeling en/of liquidatie-uitkering. De beoordeling vindt plaats ten tijde van de verkrijging.

Een bijzonder stemrecht leidt in beginsel niet tot de kwalificatie preferent aandeel.

Overig nieuws

Sinds 1 juli 2024 geldt de rapportageverplichting werkgebonden personenmobiliteit. Daardoor moeten werkgevers die op 1 januari van het rapportage jaar meer dan 100 werknemers hebben de CO₂-uitstoot van hun medewerkers bij zakelijk verkeer en woon-werkverkeer bijhouden. Zulke werkgevers moeten bijhouden hoeveel kilometers de werknemers van een bedrijf afleggen voor woon-werkverkeer en zakelijke ritten. Ook dient men te registreren met welk type vervoersmiddel de werknemers dit doen en welk soort brandstof. De werkgever moet dit aantal kilometers vervolgens jaarlijks doorgeven aan de overheid.

Met betrekking tot de rapportageverplichting is de persoon met een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling, die minstens 20 uur per maand betaalde arbeid moet verrichten volgens zijn arbeidsovereenkomst of aanstelling, een medewerker. Oproepkrachten met een nulurencontract, vrijwilligers, zzp’ers en ingeleende krachten tellen dus niet mee. Werkgevers met minder dan 100 medewerkers hoeven geen gegevens aan te leveren, maar mogen dat wel doen.

In een zaak voor Accountantskamer Zwolle hebben de erfgenamen van een overleden weduwnaar geklaagd over de accountant van hun vader. Deze accountant zou hen altijd hebben voorgehouden dat de verwachte erfbelasting over de nalatenschap van de eerder overleden moeder ieder jaar na haar overlijden zou afnemen. Tegen de tijd dat de vader zou overlijden, zou de verschuldigde erfbelasting vrijwel nihil zijn. Dat blijkt echter niet zo te zijn. Maar de accountantskamer oordeelt dat een samenstellend accountant, die eventueel kennis neemt van het testament van zijn klant, zijn klanten niet proactief fiscaal advies hoeft te geven. Dit zou anders zijn als aan hem een gerichte vraag is gesteld. Deze situatie is in deze casus echter niet aan de orde.

Het is volgens de accountantskamer in de eerste plaats aan de notaris om de wensen van de erflater te bespreken, die vast te leggen in een testament en voorlichting te verstrekken over de gevolgen ervan.

Bij de berekening van het dagloon voor een WW-uitkering blijven eventuele loonloze periodes buiten beschouwing. Dit is niet het geval bij de berekening van de WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) constateert dat hier sprake is van vergelijkbare gevallen die anders worden behandeld. Dat verschil in behandeling heeft te maken met ziekte en arbeidsongeschiktheid. Volgens Europese regels is dat een verboden discriminatie vanwege handicap. Voor dit verschil in behandeling bestaat geen rechtvaardiging. De CRvB bepaalt daarom dat het UWV bij de berekening van het dagloon van een WIA-uitkering, rekening moet houden met loonloze periodes, net zoals dat gebeurt bij het dagloon van een WW-uitkering.

Het loon dat is genoten in het refertejaar met loonloze periodes moet men dus niet delen door 261 dagen maar door een lager getal. Hierdoor zal het dagloon van de betrokkenen mogelijk hoger worden en dus hun uitkering ook.

Ondernemers die laadinfrastructuur aanleggen of hier advies over willen, kunnen vanaf 24 september 2024 de nieuwe Subsidieregeling voor Private Laadinfrastructuur bij bedrijven (SPRILA) aanvragen. De subsidie maakt het opladen van elektrische voertuigen op eigen of gehuurd terrein makkelijker. De SPRILA heeft twee onderdelen: Advies en Aanschaf. Met SPRILA Advies krijgt men tot maximaal 50% van de advieskosten van een externe adviseur vergoed. Bij SPRILA Aanschaf bepaalt het subsidiebedrag het moment waarop de ondernemer de aanvraag doet. Als het subsidiebedrag hoger is dan € 25.000, moet men deze subsidie aanvragen voor de werkzaamheden starten. De ondernemer moet de SPRILA Aanschaf achteraf aanvragen als het subsidiebedrag lager is dan € 25.000.

Naast de SPRILA is er de Subsidieregeling Publieke Laadinfrastructuur zwaar vervoer (SPULA). Deze regeling is er voor de aanleg van publiek toegankelijke laadlocaties. De SPULA opent op 1 oktober 2024.

Academy

Eigenaar of medewerker van een accountants- of administratiekantoor?
Maak dan kennis met onze actualiteitensessies en/of intervisiebijeenkomsten.

Acta Synergia logo

(033) 303 4200
info@actasynergia.nl
Ds. Kuypersstraat 16S Nijkerk