Familievermogensrecht
Op verzoek van twee ministeries heeft het Centraal Planbureau (CPB) de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de erf- en schenkbelasting geëvalueerd. De ‘Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht’ is verschenen op 25 mei 2022. De BOR moet voorkomen dat bij de overdracht van een bedrijf de erf- en schenkbelasting de continuïteit van ondernemingen in gevaar brengen. Het CPB stelt vast dat de BOR in veel gevallen niet nodig is. Bij ongeveer 75% van de overdrachten hebben de erflaters, schenkers of verkrijgers voldoende vrije financiële middelen om de belasting direct te betalen. In 25% van de gevallen vormt een (ruime) betalingsregeling voor de overheid een goedkoper instrument om de continuïteit te borgen dan een vrijstelling.
Als een biologische vader zijn kind niet erkent terwijl een stiefvader dat wel doet, bestaat tussen de biologische vader en het kind geen familierechtelijke relatie in civielrechtelijke zin. Volgens het Burgerlijk Wetboek (BW) is de biologische vader dan niet de juridische vader van het kind. Maar het begrip ‘kind’ kent voor toepassing van de belastingwet een eigen definitie. Voor wat betreft de belastingen sluit de wetgever namelijk niet aan bij de ‘familierechtelijke betrekking’, maar bij het begrip ‘bloedverwant’. Het BW bepaalt de graad van bloedverwantschap door het getal van de geboorten die de bloedverwantschap hebben veroorzaakt. Een biologisch kind is dus een bloedverwant in de eerste graad van zijn biologische ouder. Hof Arnhem-Leeuwarden stelt bovendien vast dat de belastingwet het begrip ‘afstammeling’ niet definieert. Volgens het hof hoeft geen sprake te zijn van een juridische, familierechtelijke betrekking. Onder het begrip ‘afstammelingen’ zijn alleen bloedverwanten in rechte neergaande lijn te begrijpen. Het hof concludeert dat een niet-erkend kind voor de erfbelasting als kind van de biologische vader heeft te gelden. Hij mag daarom de kindvrijstelling toepassen.
Let op!
Voor kinderen gelden ook lagere tarieven, namelijk 10% in plaats van 30% (tot € 130.425) en 20% in plaats van 40% (vanaf € 130.425) in 2022.